Samenwerkingsopdrachten één tegen allen

Doelgroep:  BaO en SO

Groepsgrootte: Klasgroep

Duur: Verspreid over 1- of meerdere momenten

Materiaal: 

  • Hoepel
  • 1 rietje voor elke leerling
  • Stoelen
  • 1 vouwmeter/ heliumstick
  • 1 vuilzak
  • Post-its
  • Puzzels (zie word-document)

Leerplandoelen:

  • BaO: Sluit aan bij de ontwikkelvelden
  • SO: Sluit aan bij het gemeenschappelijk funderend leerplan

Doelstellingen:

  • De leerlingen oefenen op "luisteren naar elkaar".
  • De leerlingen oefenen op "zich inspannen om een gemeenschappelijk doel te bereiken".
  • De leerlingen oefenen op "in groep nadenken over een strategie om een gezamenlijke opdracht te bereiken".
  • De leerlingen denken na over hun eigen aandeel in samenwerkingsopdrachten.

Methodiek/oefening:

De leerkracht geeft de instructie dat er een spel gespeeld wordt waarbij de leerlingen samen verschillende opdrachten tot een goed einde moeten brengen. De bedoeling is dat de hele klasgroep samenwerkt om dit doel te kunnen bereiken. Indien dit lukt, wint de klasgroep een beloning.

  • De leerkracht kan de leerlingen zelf laten nadenken over een gepaste beloning of zelf een beloning vastleggen.
  • Wanneer de leerlingen zelf kunnen nadenken over een beloning, kan dit extra motiverend werken.

Groepsopdrachten

Hoepelspel
Alle leerlingen gaan in een kring staan en nemen elkaars handen vast. Ergens in de cirkel wordt er een hoepel tussen de armen van 2 leerlingen gehangen. De hoepel moet vanaf dit startpunt de hele cirkel rondgaan, zonder dat de leerlingen de handen loslaten.

  • Je kan deze opdracht verschillende keren doen: de eerste keer wordt de tijd getimed. Indien de leerlingen inschatten dat ze het sneller kunnen doen, kan je het nog een 2e keer proberen. Indien het sneller lukt, is de opdracht geslaagd.

Rietjes/ potloodparcours:
Alle leerlingen gaan op een rij, langs elkaar staan. Elke leerling heeft 1 rietje nodig. Elke leerling plaatst dit rietje op zijn/ haar rechter wijsvinger. Dit rietje wordt door de rechter buur mee vastgehouden zodat het niet valt.

  • Iedere leerling heeft dus zelf een rietje op zijn/ haar rechter wijsvinger en houdt het rietje van de linker buur vast.
  • Behalve de eerste- en de laatste leerling: de eerste heeft geen linkerbuur om het rietje van vast te houden. De laatste leerling heeft geen rietje op zijn/ haar rechter vinger.

In het lokaal worden 3 stoelen geplaatst waar elke leerling over zal moeten wandelen. Pas wanneer iedereen hierover is, is het parcours geslaagd. Wanneer bij het omhoog stappen op een stoel een rietje valt, wordt dat het nieuwe vertrekpunt van heel de groep. De groep probeert dus het volledige parcours af te leggen zonder een rietje te laten vallen.

  • De leerlingen moeten zich concentreren en tegelijk op hun buur vertrouwen.
  • Belangrijk om mee te geven, is dat weinig mensen deze opdracht voor de eerste keer tot een goed einde kunnen brengen.
  • Geef de leerling 3 kansen. Indien het binnen deze 3 keer gelukt is, is de opdracht geslaagd.

Stoelenrij:

Er staat een rij van stoelen in de klas. Elke leerling gaat op 1 stoel staan. Wanneer iedereen staat, krijgen de leerlingen de opdracht om van plaats te wisselen totdat ze in een bepaalde volgorde staan:

  • Vb. volgens alfabet, geboortedatum, huisnummer,...
  • Niemand mag van de stoelen afvallen.
  • De leerlingen moeten dus van plaats wisselen zodat ze in de juiste volgorde staan maar krijgen 1 beperking: ze mogen niet praten.
  • Extra optie: geef de leerlingen een tijdslimiet om het moeilijker te maken.

Laat maar zakken:

De leerlingen staan in 2 rijen tegenover elkaar en steken hun wijsvingers (knokkels naar onder) naar voren. De begeleider legt een heliumstick of vouwmeter op de wijsvingers van de leerlingen. De leerlingen moeten de heliumstick/ vouwmeter tot op de grond laten zakken zonder dat het 1 van de wijsvingers loslaat. Dit doen ze als volgt:

  • De leerlingen houden hun ellebogen in een hoek van 90°.
  • Ze steken hun wijsvingers naar voren, om en om met de leerling tegenover zich.
  • Wanneer iedereen zijn wijsvingers tegen de stick heeft, start het spel.
  • Wanneer iemands wijsvinger de stick niet meer raakt, begint het spel opnieuw.
  • De leerlingen krijgen 3 kansen om het spel te doen slagen.

Samen oversteken

Verdeel de leerlingen in groepjes van 5-6. In de ruimte staat per groepje een rij met stoelen (per 6 kinderen 3 stoelen). Vertel de kinderen dat ze enkel aan het begin en einde van de stoelenrij veilig op de grond staan. In het midden van de zaal is een moeras waar krokodillen zitten. Geef de kinderen de opdracht om in groep aan de overkant te geraken zonder in het moeras te vallen. Daarvoor mogen ze enkel de stoelen gebruiken die voor hun staan (ze mogen op de stoelen staan, de stoelen verplaatsen...). Helaas zijn er niet genoeg stoelen voor iedereen om op te staan. Indien alle leerlingen aan de overkant geraken, zonder in het moeras te vallen, is de opdracht geslaagd. Als het niet lukt, kan je met de leerlingen een strategie bedenken. Moedig de leerlingen aan die goed meedenken, samenwerken, luisteren,... (ongeacht of ze goede of slechte ideeën hebben).

Allen op 1 vuilzak!

Er ligt een vuilzak in het midden van de klas. De leerlingen krijgen de instructie dat iedereen op de vuilzak moet geraken. Niemand mag de grond dus nog aanraken. Verder wordt er geen instructie gegeven. Je kan de leerlingen een tijdslimiet geven waarbinnen dit moet lukken. Belangrijk is dat de leerlingen goed samenwerken en goed luisteren naar elkaars ideeën. Als je merkt dat het moeilijk gaat, kan je een nabespreking doen in de proactieve cirkel:

  • Wat ging er al goed?
  • Wat kon er nog beter?
  • Wie had een idee en heeft het gevoel dat hier naar geluisterd werd?
  • Wie heeft geluisterd naar andere ideeën?
  • Wie heeft iemand anders geholpen om op de vuilzak te geraken, hoe?

Je kan de leerlingen, na deze bespreking, een post-it geven. Hierop noteren ze elk voor zichzelf 1 werkpuntje om de samenwerkingsopdracht beter te laten verlopen (vb. ik luister naar ideeën van anderen, als ikzelf een goed idee heb dan vraag ik aandacht van de groep,...). De leerlingen mogen de opdracht opnieuw doen en houden rekening met het werkpunt dat ze genoteerd hebben. Nadien kan je opnieuw een nabespreking doen om te bekijken wat er beter ging.

Puzzelen maar

Druk de puzzels 4 keer af, telkens in een verschillende kleur en knip uit. Geef elke leerling een puzzelstuk van een bepaalde kleur zodat er 4 groepjes zijn. De leerlingen zoeken de rest van hun groepje op en gaan aan de tafel zitten waar de rest van hun puzzel ligt. Ze proberen de puzzel op te lossen maar mogen niet met elkaar spreken. Je kan de leerlingen een tijdslimiet geven (vb. 8')Indien ze tijdens de vorige opdracht een werkpuntje hebben genoteerd, kunnen ze hier bij deze opdracht rekening mee houden. Ook als ze niet mogen spreken, kunnen ze "luisteren" naar elkaar o.a.: te kijken naar elkaar, niet meteen zelf beginnen te puzzelen,...